Het kantoorgebouw is omsingeld door groene mannetjes. Heel veel groene mannetjes. Hun huidskleur is zo groen dat het gras er jaloers op is. Ze hebben reptielogen en lange, gevorkte tongen waarmee ze snel over hun gezicht likken.
Ze klimmen tegen de muur op naar boven. Ik had niet verwacht dat ze een muur op konden klimmen. Ze doen het wel. Bij mijn verdieping tikken ze tegen het raam. Of ik even open kan doen? Alsjeblieft? Het was nogal een klim naar boven. De groene mannetjes zouden het erg fijn vinden om binnen te komen.
Ja. Dat dacht ik dus niet.
Ik heb geen idee waar deze groene mannetjes vandaan komen. Wat ze willen. Straks word ik nog door ze ontvoerd. Of erger. Dus. Het raam blijft dicht. De groene mannetjes dringen aan, maar ik hou voet bij stuk. Geen sprake van dat ik het raam voor ze open. Ze halen hun schouders op en gaan terug naar beneden. Dan lopen ze weg. Alsof ze nooit hebben bestaan.
Mijn collega vraagt of er iets bijzonders te zien is. “Je staat zo geconcentreerd uit het raam te kijken…” zegt ze. Zal ik haar vertellen over de groene mannetjes? “Nee. Niets. Ik kijk gewoon naar buiten” zeg ik. En ga weer aan het werk.